Eeuwige ladders

Ofwel: hoe een opvallende omslag van een bijzonder boek associatie oproept met de in de afval- en recyclingwereld bekende ladder van Lansink

De lente was pas enkele dagen oud – of jong – toen Jos Joosten, hoogleraar neerlandistiek aan de Radboud Universiteit, de lezers van zijn Bericht op Facebook informeerde over het spoedige verschijnen van Och, eeuwig is zo lang: een bundel essays over zeshonderd jaar Nederlandstalige literatuur in het licht van de eeuwigheid. De bij het bericht gevoegde omslag van Joosten’s nieuwe boek trok meteen mijn aandacht. Tegen de achtergrond van een licht bewolkte ‘hemel’ klimt een in zwarte kleding gehulde man op een grote ladder omhoog, angstig naar beneden kijkend. Hoewel ik vrijwel nooit een hoed draag en gauw last heb van hoogtevrees, voelde ik als ‘de man van de ladder’ – mijn geuzenaam in de afval- en recyclingwereld – meteen verwantschap met de man op de fraaie boekomslag. Ik besloot om het boek van Jos Joosten aan te schaffen en te gaan lezen, ook omdat ik benieuwd was naar enkele, min of meer met Nijmegen verbonden terugblikken: [ca 1464] Brugman en de eeuwigheid, [1515] Alle wegen leiden naar Rome (over Mariken van Nieumweghen), [1948] Anton van Duinkerken en Sint-Nicolaas en [1945-1971] Bomans als Barthes.

De ladder op de omslag van het bijzonder fraai vormgegeven boek is niet de enige verbinding met de ladder van Lansink, de voorkeursvolgorde voor het afvalbeleid, die ik in 1979 via een motie door de Tweede Kamer loodste, en die (pas) in 1993 werd opgenomen in de Wet milieubeheer. Want het woord ‘eeuwigheid’ in de ondertitel van ‘Och eeuwig is zo lang’ en in de essays over prediker Brugman en poëet Mark Braet doet mij terugdenken aan een afvalsymposium in Groningen, waar de toen bekende afvalondernemer Leo van Gansewinkel de ladder van Lansink zmaar eeuwigheidswaarde toekende. Dat was in 1998, tien jaar voor de codificatie van de Europese Afvalstoffenrichtlijn, waarin op aandringen van het Europese Parlement de voorkeursvolgorde – preventie, hergebruik, recycling, verbranding met energieterugwinning, en functioneel storten – was vastgelegd. Die volgorde heette toen al geruime tijd de ladder van Lansink. Ik merkte dat in 1994 toen bij een ontvangst in de Amsterdamse Nieuwe Kerk tijdens een door Shell gesponsorde expositie iemand zei: ‘wat leuk dat ik de man van de ladder hier tegen kom’. Op mijn vraag welke ladder antwoordde hij: de ladder van Lansink, preventie, hergebruik en zo voorts.

Twee keer kreeg ik na een presentatie over de ladder van Lansink een bronzen sculptuur: de eerste keer ‘sec’, de tweede keer bij het NVRD-Jaarcongres 2009 opgesloten in een fles

Wanneer en door wie de alliteratie is bedacht, is onbekend. Die alliteratie heeft de bekendheid van de ladder van Lansink wel vergroot. Het woord eeuwigheidswaarde, geuit door Leo van Gansewinkel, is wat overdreven. Maar de universaliteit van de ladder is alom bevestigd. In Brussel is de term voorkeursvolgorde leidend, terwijl elders ‘waste hierarchy’ de gebruikelijke terminologie is. Ik bedacht de afvalhiërarchie in 1979, nu 46 jaar geleden. Die periode is niet te vergelijken met de tijdspanne, die Jos Joosten overbrugt met zijn boeiende beschouwing van zes eeuwen literatuurgeschiedenis via de teksten van 22 befaamde auteurs: van prediker Brugman tot Paul Rodenko. Geven de ogen van nu een ander zinzicht in de teksten, die de auteurs destijds aan het papier hebben toevertrouwd, zo was kennelijk de vraag van de Nijmeegse hoogleraar, die in zijn Berichten op Facebook toont ook op niet literaire markten thuis te zijn. Op een van die markten – de Nijmeegse politiek – ontmoette ik hem op afstand kennen, toen hij op Facebook de vloer met mij probeerde aan te vegen vanwege mijn rol tijdens de Piersonrellen in 1981. Mijn weerwoord leidde tot een pittige, toen niet beslechte discussie. Bij de uitreiking van de Nijmeegse Vredespenning 2022 raakte ik toevallig in gesprek met Jos Joosten, eerst over de Piersonrellen, later over andere zaken. Dat gesprek leidde tot wederzijds begrip, en tot (h)erkenning van zijn ‘marktwaar’: ook zijn recente Och, eeuwig is zo lang. Toen ik het boek in mijn handen nam, viel mij meteen de fraaie boekverzorging op. Het boek is voor wat de bladspiegel betreft kleiner dan ik had verwacht, maar is in alle andere opzichten grootser: uitvoering, druktechniek, vormgeving, letterkeuze, papierkeuze, boekverzorging en het relatief grote aantal pagina’s. Ik neem aan, dat boekverzorger Damiaan Renkens ook tekent voor de boekomslag, die voor mij naast de nieuwsgierigheid naar het nieuwe zicht op een deel van de Nederlandse literatuur aanleiding was om mijn boekenverzameling uit te breiden met een bijzonder exemplaar. De titel Ach eeuwig is zo lang is ontleend is aan Johannes Brugman (ca 1400-1473). Of die befaamde prediker ook een ladder nodig had om een hoger doel, wellicht zelfs de eeuwigheid te bereiken, staat niet vast. Wellicht kan Jos Joosten nog eens uiteenzetten, wat de eeuwigheidwaarde van zijn ladder is. Intussen heb ik Och, eeuwig is zo lang met veel belangstelling gelezen. Het ene essay boeit meer dan het andere, maar dat ligt voor de hand. Literaire smaken verschillen nu eenmaal, net zoals artistieke voorkeuren. Boeiend is hoe dan ook, hoe Jos Joosten erin is geslaagd om met de ogen van nu een andere, veelal niet bekende of minder gebruikelijke nieuwe invalshoek te belichten. 

Ladder (Brons) van Cor Litjens, geschenk bij afscheid van Ds Visscherfonds

Jos Joosten begint zijn mooie boek met een beschouwing over Brugman en de eeuwigheid. De ondertitel ‘een min of meer tijdloze opmaat’ leert, dat schrijven en lezen voor de eeuwigheid toch een zekere tijdgebondenheid kent. Eeuwigheid kent ook meer varianten of betekenissen: ‘van alle tijden’ bij voorbeeld, of ‘universeel’: een begrip dat mij aanspreekt. De spanning tussen eeuwigheid en tijdgebondenheid is overigens in meer bijdragen af te lezen. Kijken met de ogen van vroeger of van nu leidt tot andere bevindingen. Datzelfde geldt voor het lezen met de kennis en de omstandigheden van nu. Ik ben niet geroepen en voel mij evenmin bevoegd om het indrukwekkende boek van Jos Joosten van een recensie te voorzien. Wel wil ik de essays noemen, die er naast Brugman en de eeuwigheid voor mij om uiteenlopende redenen uitspringen. Dat zijn achtereenvolgens de bijdragen over Mariken van Nieumegen [1515] Alle wegen leiden naar Rome en Maar waar komt Gabriel ineens vandaan?, [1947] ‘Dat is nu een intellektueel – Mythevorming rond De avonden, [1953] Aafjes minder braafjes -Het literair klimaat van 1953, en [1945-1971] Bomans als Barthes, een herontdekking van de columns van Godfried Bomans: een aansporing om zijn verzamelde werken weer een ter hand te nemen.

De Bruuk komt weer tot leven

In de eerste week van de lente zetten waterplassen de toon. Toch komt tegelijk het groen voorschijn volgens het ritme van de natuur

Zicht op het grote moerasgraslandschap van de Bruuk

Een zonnige dag met een aangename temperatuur: aanleiding voor een wandeling in de Bruuk, het steeds weer boeiende natuurreservaat tussen de kerkdorpen De Horst en Breedeweg. Hoewel de kerken inmiddels aan de eredienst zijn onttrokken, houd ik het woord ‘kerkdorp’ in ere. De karakteristieke kerkgebouwen blijven immers staan, en krijgen waarschijnlijk een voorlopig blijven staan op de gemeenschap gerichte functie. Maar dat terzijde. Vanuit De Horst rijd ik via de Plakseweg en de Lage Horst naar de smalle Hogewaldseweg, die uiteindelijk met een haakse bocht overgaat in de Bruuk: de weg die linea recta naar Bredeweg leidt. Ongeveer twee honderd meter na die haakse bocht sla ik rechtsaf naar de parkeerplaats bij de zuidelijke ingang van het natuurreservaat.

Bij het begin van de wandeling zie ik vrijwel meteen water op plaatsen, waar meestal weinig of geen water te vinden is. Ook op de uitgestrekte moerasgraslanden zijn grote waterplassen zichtbaar, terwijl de watergangen langs de grote landweg door de Bruuk ook tot de rand gevuld zijn. De betrekkelijk droge wintermaanden hebben kennelijk de watertoevoer vanuit het Reichswald niet belemmerd. Bij het groot onderhoud van de afgelopen jaren zijn hydrologische maatregelen genomen, waarmee de vernatting van de Bruuk beter gewaarborgd kan worden. De peilbuizen – hier en daar in het moerasgrasland – maken duidelijk, dat de waterstand van het natuurgebied nauwlettend wordt gecontroleerd.

De moerasgrasweiden tussen de Bruuske bosschages

Ik besluit voor de verandering op de eerste kruising maar eens links af te slaan om via de Biezekamp een rondje tegen de klok in te lopen. De waterplassen in het moerasgrasland vormen een mooie voorgrond voor foto’s van het karakteristieke landschap van de Bruuk. Het voorjaar moet nog beginnen. Toch levert de begroeiing nu al verrassende kleuren op: het groene, jonge gras naast de uitgestrekte, gele grasvelden; en de grijs-grauwe, hier en daar als vergroenende bosschages tegenover de licht-blauwe lucht. Een detailopname van het jonge, opschietende riet verterkt de tegenstelling tussen het oude en het nieuwe gewas.

Het brede graspad vanaf de Biexzekamp naar de noordkant van de Bruuk

De Biezekamp – het brede pad, dat uitkomt bij de noordelijke ingang van de Bruuk aan de Lage Horst – is goed te belopen. Datzelfde gel voor het graspad, dat ik kies om het wat kleinere rondje De Bruuk te kunnen lopen. Ook langs dit pad zijn op verschillende plaatsen kleine en grote waterplassen zichtbaar. Forse wielsporen, stapels snoeihout en schone watergangen leren, dat in de laatste weken groot onderhoud heeft plaats gevonden. De natuur van de Bruuk wordt dus niet aan zijn of haar lot overgelaten. Integendeel. Het natuurreservaat zier er – afgezien van het snoeihout, dat nog verwijderd moet worden – opgeruimd uit, zozeer, dat ik er opgewekt van wordt.

In de afgelopen jaren hebben Ans en ik heel wat keren de Bruuk bezocht. We genoten van het steeds weer verrassende landschap en wezen elkaar op wat er – al dan niet met een geoefend oog – te zien was; het jonge riet in de lente, de orchideeën in de vroege zomer en de paddestoelen in de herfst en de kale bomen in de winter. Ik wandel nu alleen door de Bruuk, met de herinneringen aan die gezamenlijke tochten, vooral in 2023, toen Ans zelfs met haar rollator een rondje Bruuk volbracht. Praten kan nu niet, maar nadenken wel, over wat geweest is en wat nog komen gaat. De natuur wijst gelukkig ieder jaargetijde de weg, ook in 2025, het jaar waarin onzekerheid troef is. De bloeiende natuur is een lichtend voorbeeld.

Het jonge riet komt tevoorschijn (Alle foto’s: Ad Lansink – 25 maart 2025)

Jan Tregot’s karrenspoor

Enkele overwegingen bij recente kar-sculpturen, waarin beeldhouwer Jan Tregot zijn perceptie van cultuurveranderingen in de samenleving duidt

Jan Tregot: Koninkrijk (Foto: Anton Houtappels)

Beeldhouwer Jan Tregot heeft in de afgelopen jaren vooral naam gemaakt met (her)ontdekking, bewerking en gebruik van religieuze beelden, die hij in een andere vorm en ook met een andere betekenis een tweede leven gunt in een andere context. Tijdens zijn duo-expositie met Harrie Gerritz in galerie LangeHezel46 in het najaar van 2023 raakte ik zo onder de indruk van zijn sculptuur ‘Koninkrijk’ – de gecombineerde verbeelding van de steenrots waarop Petrus de kerk moest bouwen en de kameel (kerk) die (niet) door het oog van de naald zou kruipen – dat ik besloot het beeld aan te kopen. Enkele weken na de beëindiging van de expositie kwam Jan Tregot het beeld zelf brengen. Bij die gelegenheid spraken we verder over het motief van en de gedachte achter het beeld: secularisatie: een van zijn geliefde thema’s, waarbij hij vooral geïnteresseerd in het proces van cultuurverandering in de samenleving. Hij nodigde mij uit om eens naar zijn atelier te komen om daar verder van gedachten te wisselen. Hij zou dan meer beelden tonen, en ook laten zien hoe hij te werk gaat, met respect voor de komaf van de afgedankte materialen.

Handkarren, geparkeerd in het atelier van Jan Tregot (Foto: Jan Tregot)

Bij mijn bezoek aan het atelier van Jan Tregot viel vrijwel meteen een viertal karretjes op. De kleine, houten voertuigen op twee wielen zijn weliswaar klein van stuk maar groot van zeggenschap. De uitstraling heeft te maken met de lading van de handkarren: een stapel houten balken, een staand Christusbeeld, een raam met doornenkroon en delen van een beeld van porselein en gips. De karren zijn op zichzelf ook uniek vanwege vorm, afmetingen, wielen en kleur. Zij worden nog unieker door hun lading, die veel te raden laat. De titels, die de kunstenaar heeft bedacht, bieden enig maar niet alle houvast: Houthandel – Op weg naar het atelier – Revolutie – Beeldenstorm. Die titels verklaren veel, maar niet alles. Secularisatie is trouwens een even gemeenschappelijke als begrijpelijke noemer. De mysterieuze handkarren van Jan Tregot trekken, eenmaal in beweging gezet, een onmiskenbaar karrenspoor in het veranderde domein van kerk en samenleving

Houthandel, 2021 en 2023 – Lindehout, eikenhout, metaal, acrylverf – 15 × 46 × 24 cm (Foto: Anton Houtappels)

De meest prozaïsche kar is de wagen van de houthandelaar, die aan de zorgvuldig bewerkte houten balken een bordje met de afkorting INRI heeft toegevoegd. INRI staat voor ‘Iesus Nazarenus, Rex Iudaeorum’, waarmee de komaf van de houtvoorraad wordt aangeduid. De kar rust op een sokkel met het hoofd van Christus, en gaat (later) met de balken van oude kruisbeeld gaat op weg naar een recyclingbedrijf. Voor verbranding is de lading te kostbaar. Of wijst de Koning van de Joden en het Christusbeeld als steunbeer toch naar wat meer is dan louter geschiedenis: de betekenis van de dood aan het kruis voor het Christendom. Ook wanneer de devotionele betekenis nagenoeg verdwenen is, biedt hergebruik van religieuze beelden of onderdelen ruimte voor actuele beschouwingen over religie en maatschappij, over geloof en wetenschap.

Op weg naar het atelier2022/2023 – Lindehout, meranti, metaal, gips, leer, acrylverf – 31 × 28 × 15 cm (Foto: Anton Houtappels)

De meest opvallende kar toont een staand, met touwen overeind gehouden Christusbeeld, kennelijk op weg naar de kunstenaar, die voor het beeld een andere functie in gedachten heeft. De kar met het Christusbeeld is in zekere zin een autobiografisch object, want Jan Tregot baseert deze nieuwe verbeelding van de oude werkelijkheid op een herinnering aan een verre en vroege voorganger. Jacques Frenken vervoerde in de jaren zestig – het begin van de geleidelijke ontkerkelijking – op een fietskar een Christusbeeld naar zijn atelier om van het materiaal een nieuw kunstwerk te maken. Jan Tregot’s versie verbindt de secularisatie en de daarmee gepaard gaande verandering van de geloofsgemeenschap met het ontstaan van een andere culturele identiteit. Opvallend is wel, dat de intrinsieke betekenis van de vroegere religieuze beelden in het nieuwe kunstwerk behouden blijven: wellicht een karrespoor naar de eeuwigheid. 

Revolutie, 2024 – Hout, metaal, rozentak, acrylverf – 25 × 23 × 13,5 cm (Foto: Jan Tregot)

De meest mysterieuze kar laat zich ondanks de rechttoe-rechtaan-titel niet in een paar woorden vatten. Het mysterieuze karakter van het beeld betreft het eenvoudige frame, met de aan een kant uitstekende stang, en met de doornenkroon, waarmee de soldaten van Pilatus de Koning van de Joden voorafgaand aan de kruisiging wilden bespotten. De doornenkroon is in de geschiedenis van de kerk het onmiskenbare symbool van martelaarschap van Jezus. Jan Tregot heeft aan zijn verbeelding van bespotting opnieuw INRI toegevoegd. De kunstminnaar vraagt zich intussen af, of deze ‘lijdenswagen’ zijn eigen weg gaat volgen, en of de doornenkroon een museumstuk wordt. Anders gezegd: is ‘Revolutie’ synoniem aan omkering van de religieuze werkelijkheid, of aan een ongedacht begin van nieuwe geloofwaardigheid? 

Beeldenstorm2024 – Hout, metaal, porselein, gips, acrylverf, olieverf – 13 × 24,5 × 13,5 cm (Foto: Jan Tregot)

De meest begrijpelijke kar draagt de brokstukken van een Christusbeeld, dat van zijn voetstuk is gevallen, zowel letterlijk als figuurlijk. De eigenaar van de wagen voert de restanten van het beeld af, kennelijk zonder zich te bekommeren om de waarde van het materiaal of de mogelijkheden van hergebruik. De titel verwijst ook naar een periode in de kerkgeschiedenis, waarin beeld en verbeelding moesten worden uitgewist. Vanuit die gezichtshoek past de sculptuur bij het thema van de secularisatie, als een niet omkeerbaar proces. Zou de eigenaar of vervoerder van de brokstukken toch een ander doel voor ogen staan – reparatie en hergebruik, tegenwoordig ‘refurbisment’ genoemd – dan kantelt de beeldvorming naar een cultuur-analytische benadering. De brokstukken worden niet weggegooid maar na bewerking en eventueel toevoeging van nieuwe elementen omgevormd in een nieuw kunstwerk, met eeuwigheidswaarde: een kar, die sporen nalaat.

Jacques Frenken in ’s Hertogenbosch met een heiligenbeeld op weg naar zijn atelier. Jan Tregot ontleent zijn inspiratie voor een deel aan de Jacques Frenken (1929-20220, die vanaf 1964 vooral naam heeft gemaakt met het verzagen, verspijkeren en assembleren van heiligenbeelden tot nieuwe, andersoortige creaties

De verplaatsing van de christelijke iconografie naar een nieuw kader betekent niet de verwoesting van vertrouwde beelden. Integendeel. De herkenbaarheid van vorm en inhoud biedt tegenwicht tegen de vervreemding, die de vertaling van secularisatie in meer of mindere mate met zich meebrengt. Jan Tregot’s karren roepen ongetwijfeld gemengde gevoelens op: mijmeringen over wat was maar ook over wat misschien nog komen gaat. Bij mijn atelierbezoek vertelde Jan Tregot, dat hij nu werkt aan de omvorming van een wit Christusbeeld in een verbeelding van genderneutraliteit, een actueel thema, gelet op de discussie over binariteit. Ook dat thema heeft zoals elke medaille twee of meer kanten. Een non-binair persoon aanvaardt de binariteit van andere mensen, en een atheïst heeft (een) God nodig om Hem te kunnen ontkennen. Secularisatie is een wereldse term, die niets afdoet aan de eeuwigheid van de Schepping. Ook bij hergebruik van religieuze beelden blijft de intrinsieke waarde van christelijke iconografie behouden. Zo wijst het virtuele karrenspoor van Jan Tregot de weg naar andere, wellicht betere tijden. Hoe dan ook: zijn beelden stemmen tot nadenken.

Ad Lansink bij de beelden, die tot nadenken stemmen (Foto: Jan Tregot)

Jan van Teeffelen in de Stevenskerk

Klaas, Sophie en Lieuwe Bouwmeesteer genoten met mij en talrijke bezoekers van de expositie ‘De schatkamer van Jan van Teeffelen’, de indrukwekkende nalatenschap van de befaamde stadsfotograaf, fraai tentoongesteld in de Nijmeegse Stevenskerk 

Grote drukte bij ‘De schatkamer van Jan van Teeffelen’ in de Stevenskerk (Foto: Ger Loeffen)

‘Je staat er mooi op’ riep een man, toen ik op zondag 16 februari 2023 met Klaas, Sophie en Lieuwe Bouwmeester naar de ingang van de Stevenskerk liep om de expositie van de foto’s van Jan van Teeffelen te gaan bekijken. Het zou mijn tweede bezoek aan de Schatkamer van Jan van Teeffelen worden. Ik mocht namelijk op vrijdag 31 januari 2025 al getuige zijn van de officiële opening van ‘De schatkamer van Jan van Teeffelen: de door zijn vakbroeders Henk Braam en Ger Loeffen bedachte en georganiseerde expositie van een deel van de fotografische nalatenschap van de Nijmeegse stadsfotograaf, die ik in 1973 in de City Bar had leren kennen. Vanaf onze eerste ontmoeting bewonderde ik de aimabele en bescheiden fotograaf, klein van stuk maar met een grote zeggingskracht, in woord maar vooral in beeld. Geleidelijk aan ontwikkelde zich een vanzelfsprekende verstandhouding. De vraag van de Stichting Jan van Teeffelen of ik in een gefilmd interview Jan van Teeffelen wilde karakteriseren, aan de hand van een mij bekende kroegfoto, beantwoordde ik ook daarom positief. De film zou naast twee soortgelijke films – met woonwagenbewoners waarvan Jan van Teeffelen destijds foto’s had gemaakt en met buurtgenoten uit de Benedenstad – permanent worden getoond tijdens de expositie. 

Impressie van ‘De schatkamer van Jan van Teeffelen’ in de Stevenskerk: foto’s in velerlei formaat (Foto: Bert Beelen)

Kort voor de opening van de expositie had een vrijwilliger van de Stevenskerk mij al gezegd, dat mijn interview met zeer geslaagd was. Hij wees mij ook de plek waar ik ‘mijn scherm’ kon vinden. Natuurlijk kon ik mijn nieuwgierigheid niet bedwingen. Nog voor de expositie officieel werd geopend, luisterde ik met de koptelefoon naar wat ik te vertellen had over de kleine maar markante man, die overal opdook, waar wat te beleven was, onverwacht of op afroep, bescheiden, soms zelfs onzichtbaar tussen de mensen. Welnu: de vier personen sterke cameraploeg, die onder aanvoering van Tuk Melissen op 18 december 2024 twee uur bij mij op bezoek was om mijn herinneringen aan Jan van Teeffelen te filmen hebben eer van hun werk: een weliswaar kort maar indringend interview, afgewisseld met enkele geliefde, bijna grafische beelden. De film begint met een verwijzing naar een befaamd kroegtafereel, gezien en geschoten door de fotograaf, die veel Nijmeegse cafés van binnen en van buiten kende. ‘Je staat er mooi op’: Klaas en Sophie bevestigden bij ons gezamenlijk bezoek de woorden van de man, die we bij de ingang tegenkwamen. Hun zoontje Lieuwe riep – wijzend naar het scherm: Ad – om zich omdraaiend, wijzend op mij opnieuw Ad te roepen. Enkele omstanders boden aan het bijzondere tafereel vast te leggen.

Met zijn vieren voor het videoscherm

Bij onze binnenkomst was de grote toeloop van bezoekers al opgevallen: een komen en gaan van mensen, die kennelijk al gehoord of gelezen hadden dat ‘De Schatkamer van Jan van Teeffelen’ een bezoek waard was. In de Stevenskerk was de drukte ook goed te merken. Bij het grote scherm, waarop continu de fraaie zwart-wit-foto’s van de Ooijpolder werden geprojecteerd, bewonderden steeds een grote groep mensen de artistieke, grafische verbeelding van dat mooie Nijmeegse buitengebied, een kunstenaar waardig. Toen ik Jan in 1998 vroeg naar zijn mogelijke kunstenaarschap, zei hij: Nee, ik ontken dat met klem, ook al had ik het over de grafische werking van sommige foto’s. Ik beschouw mezelf niet als een kunstenaar. Ik beoefen zo goed mogelijk een vak. Niet meer en niet minder. Ook het grote ‘touchscreen’ waarop bezoekers zelf een foto konden aantikken, trok veel bekijks. Klaas, Sophie en Lieuwe genoten volop van de honderden foto’s, soms thematisch geordend, zoals bijvoorbeeld van de kunstenaars, die Jan van Teeffelen veelal in hun atelier opzocht; onder meer Rob Terwindt, Harry van Kuyk, Oscar Goedhart, Huub Kortekaas, Woosje Wasser, Klaus van de Locht, Theo Elfrink, Victor Linford. Bij die panelen kwam de City Bar ter sprake. Ik hoorde een van de omstanders zeggen: ‘Aan hem heb je een goede rondleider’. Ook de foto’s van de verloederde, later heringerichte Benedenstad waar veel kunstenaars hun atelier hadden, kreeg de nodige, vaak nostalgische aandacht.

Klaas en Lieuwe bekijken foto’s van kunstenaars. Ad vertelt over het verhaal van het kroegtafereel, dat Rob Terwindt aan het schilderen is. Onder het portret van Jan van Teeffelen is nog een plaats vrij, waarop Ad als laatste van de stamgasten zal worden toegevoegd (Foto: Sophie van Kempen)
Blije vakbroeders Ger Loeffen en Henk Braam, de gangmakers achter de digitalisering, publicatie en expositie van de fotografische nalatenschap van Jan van Teeffelen (Foto: Bert Beelen)

Af en toe werd ik inderdaad herkend door bezoekers, die op hun beurt wilden weten wat ik van Jan van Teeffelen wist. Zo vroeg een geïnteresseerde bezoekster naar de totstandkoming van het boek ‘Jan van Teeffelen’ en van de expositie. Gelukkig kon ik dat uitleggen, omdat de Stichting Jan van Teeffelen mij op de hoogte hield van hun plannen. Ger Loeffen en Henk Braam publiceerden regelmatig foto’s via Facebook, en de wekelijkse column van Geert Willems in de Gelderlander droeg (en draagt) ook bij aan de bekendheid van Jan’s nalatenschap. De ontmoetingen met bezoekers van de expositie leidden ook tot onverwachte gesprekken over niet alledaagse onderwerpen. Zo raakte ik bij een foto van het Feyenoordstadion in gesprek met twee bezoekers over de voetballers op de middenstip van het veld. John de Wolf en Ruud Gullit waren redelijk herkenbaar. Was het een bekerfinale van NEC? Plotseling zegt de ene man tegen de andere: ik zei je net al: dat is Ad Lansink, waarop de andere man zei: ik heb milieurecht gestudeerd en ken daardoor de Ladder van Lansink. Nu staat u plotseling voor me. Wanneer hebt u die ladder bedacht, hoe ging dat toen. Door de gesprekken – ook met Henk Braam en zijn echtgenote, die mij wezen op de onderlinge wisselwerking van de gasten – raakte ik soms Klaas, Sophie en Lieuwe kwijt. Zij moesten Lieuwe, die de preekstoel en het koor ook wel interessant vond in de gaten houden. Maar de foto’s vond hij ook mooi.

Kunstenaars van links naar rechts: trouwfoto van Huub en Adelheid Kortekaas, Jac Maris, Woosje Wasser, Ben van Pinxteren, Cor Beugeling, Nel Appels, Geert-Jan van Oostende, Harry van Kuyk met zijn schoenen op de voorgrond, Maarten Beks, Eugene Terwindt (Foto: Ad Lansink

De schatkamer van Jan van Teeffelen is voor talrijke bezoekers en ook voor mij een feest van herkenning. Ik noemde al de Ooypolder, de kunstenaars, de Benedenstad. De Vierdaagse en het Knotsenburgs carnaval hoorden ook bij zijn geliefde onderwerpen. Ik mag de Clarissen uit Megen niet vergeten. Bij de expositie is een hele wand gewijd aan de ontroerende reportage, die Jan van Teeffelen in de jaren tachtig over de toen nog grote groep zusters voor de Gelderlander maakte. In de loop van de jaren heb ik Jan van Teeffelen talloze malen ontmoet, uiteraard in de City Bar en later Café Goossens, maar ook elders in Nijmegen: gewoon op straat. Ik ben eigenlijk zelf een stukje stad, zei Jan ooit tegen mij. Hij kende zichzelf, en herkende veel, zo niet alles. De expositie leert, dat Jan’s voorkeur uitging naar mensen. Jan was een vrije fotograaf, maar aanvaardde ook opdrachten, zoals ook blijkt uit de vele foto’s die hij maakte voor de Katholieke Universiteit en het Radboudziekenhuis. Af en toe verlegde Jan zijn grenzen, in Europa waar Spanje hem boeide, maar ook naar andere continenten: Afrika, Azië en Zuid-Amerika. Het is en blijft een voorrecht om de kleine, markante, kleurrijke maar meestal in zwart en witte kleding gestoken fotograaf te hebben leren kennen. Mijn waardering heb ik kunnen uiten door voor het Biografisch Woordenboek Gelderland (BWG) een biografie te schrijven over de man uit Dreumel, die een echte Nijmegenaar werd en bleef, ondanks zijn talrijke reizen over de hele wereld.

Bij het doorspitten van het omvangrijke archief van Jan van Teeffelen herkenden Henk Braam en Ger Loeffen ook mij. Ik weet niet meer waar en waarom ik aan het dansen was (Foto: Jan van Teeffelen)

Feest van Licht 2024-2025

Terugblik op het bezoek aan Museumpark Orientalis voor de rondwandeling Seelight: zoektocht naar zelfontdekking en verbinding

Een voorbijganger legt Klaas, Sophie, Ad en Lieuwe vast voor het hoofdgebouw van Museumpark Orientalis

Op de laatste dag van Feest van Licht – 5 januari 2025 – bezocht ik met trouwe vrienden Sophie, Klaas en Lieuwe het Museumpark Orientalis, dat traditiegetrouw naast de befaamde kerststallenexpositie de wandelroute langs alle bezienswaardige plaatsen had omgetoverd in een waar lichtfestijn. Het jaarthema SeeLight was geïnspireerd op een oud-Perzisch verhaal over vogels, die op zoek gaan naar hun koning SeeMorgh. Tijdens hun reis moeten de vogels allerlei beproevingen doorstaan om uiteindelijk vrijheid te ervaren. Overigens moesten wij op onze tocht door het park ook enkele beproevingen trotseren: harde wind, regen en een lage temperatuur. Toch genoten we volop van de wijze, waarop SeeLight in woord, beeld, geluid en licht was vertaald. Lieuwe gaf zijn blauwe ogen volop de kost. 

Tocht langs 7 valleien naar de plaats van koning SeeMorgh (8)

De vormgevers van het mooie parcours door het glooiend landschap van het museumpark hadden gekozen voor de aanduiding van zeven valleien, die de vogels uit het verhaal moesten doorkruisen, op zoek naar koning SeeMorgh, de verbeelding van wijsheid en licht. De route vanuit het hoofdgebouw begon bij het Joods dorp Beth Juda (vallei 1) om via de Herderstoren en de Geboortegrot (vallei 2) uit te komen bij het Tollenaarshuis (vallei 3). Daarna volgde (na vallei 4) de befaamde Karavanserai, waar het meer van Tiberias opdoemde (vallei 5) met een fraai zicht op het Arabische vissersdorp Amani met de in kleuren uitgelichte huisjes. Vanuit Amani slingerde het pad omhoog naar de Romeinse straat (vallei 6 en 7), met o.m. het Paleis van Pilatus, de Via Dolorosa, de Tempel van Mithras, het Sanhedrin, Romeinse, Griekse en Egyptische huizen en niet te vergeten de Romeinse herberg.

De eerste vallei is de vallei van het zoeken. Eenmaal daar doorheen groeit het verlangen om de zoektocht te vervolmaken, aldus de toelichting bij de wandelroute. De tweede, derde en vierde vallei gaan over liefde, inzicht en onthechting: trefwoorden, die eigenlijk voor zichzelf spreken. Het vuur van de liefde moet ontbranden, om minder rationeel naar de wereld te kijken. ‘Om de vallei van inzicht te doorkruisen moeten de vogels – de reizigers dus – tonen wie ze echt zijn. In de vallei van de onthechting vervaagt het verlangen naar bezit’. 

De vijfde vallei: op de achtergrond het fraai verlichte vissersdorp aan het meer van Tiberias: rechts de dertig volgels op weg naar Seemorgh

In de vijfde vallei is eenheid het trefwoord: de vogels zien alles om zich heen als een ondeelbare eenheid. ‘Groot of klein, veel of weinig, dat maakt allemaal niet meer uit’. Door alle veranderingen voelen de vogels, dat zij hun bestemming naderen. In de (zesde) vallei van verbijstering ‘raken de vogels nog meer ballast kwijt; hun rede en begrip’. Het ontzag voor Het Grote drijft de vogels verder naar de (zevende) allerlaatste vallei van armoede. ‘Grenzen van tijd en ruimte verdwijnen. De vogels zijn samengesmolten met hun omgeving’. ‘Geen spoortje van ‘zelf’ is in de vogels achtergebleven’. De dertig vogels – de betekenis van SeeMorgh in het Perzisch – bereiken uiteindelijk het koninkrijk, dat zij vol overgave zochten. Aangekomen bij de koning beseffen de vogels, dat SeeMorgh hun eigen spiegelbeeld is. Zij zijn zelf de koning, waarnaar ze hartstochtelijk op zoek waren. 

Het verhaal over zelfontdekking en verbinding was even magisch als gekunsteld, even mystiek als werkelijk. De beelden, die de bezoeker van Feest van Licht te zien en te verwerken krijgt, wanneer hij te voet de denkbeeldige valleien doorkruist, zijn niet allemaal gemakkelijk te doorzien, omdat nadenken nu eenmaal tijd en ruimte vraagt. De combinatie van beelden, woorden en geluiden [tik op geluiden] maakte van de wandeling een pittige ontdekkingstocht, waarbij veel aan de eigen fantasie werd overgelaten. De tijd ontbrak om alle toelichtingen onderweg te lezen en te begrijpen. Toch was Feest van Licht 2024-2025 in meer opzichten een hele belevenis, zelfs onder minder goede weersomstandigheden. Museumpark Orientalis verdient alle lof voor de jaarlijkse organisatie van Feest van Licht. De toename van het aantal bezoekers bewijst dat de jaarlijkse manifestatie rond de Kerstdagen zeer gewaardeerd wordt.

Het eindpunt van de zoektocht: de vogels hebben Seemorgh, dus zichzelf, ontdekt (Foto’s: Sophie van Kempen en Ad Lansink)

Winter bij de Calvarieberg

Kale bomen en onzichtbare mollen op en onder het Begraafpark van de Heilig Landstichting

Bomen bij en achter de Calvarieberg; in de verte de Hemelvaartkoepel

Ook in de kille, mistige wintermaanden zijn op het Begraafpark Heilig Landstichting verrassingen niet uitgesloten. Kijk bij voorbeeld naar de bomen, die intussen hun bladeren hebben verloren. Die bomen vallen op vanwege hun bijna grafische vormen, dank zij de kale, soms grillige takken. Als fraaie vaak indrukwekkende silhouetten tekenen de hoge bomen zich af tegen de grijze lucht. De oudste bomen torenen hoog uit boven het stille kruis op de Calvarieberg.De ene boom is overigens de andere niet: loofbomen werpen hun bladeren af om waterverlies door verdamping te beperken, terwijl naaldbomen – hier en daar op het Begraafpark – hun kleine, wasachtige naalden vasthouden om zich te beschermen tegen extreme temperaturen. De bomen ogen dood maar zijn dat niet. Zij passen zich in de winter aan om in de lente weer volop voort te leven, vaak langer dan de mensen, die onder de bomen hun laatste rustplaats hebben gevonden.

Bomen vormen een cruciale schakel in het winterse ecosysteem. De kale takken bieden een toevluchtsoord voor vogels, terwijl de grond onder de bomen beschutting biedt aan allerlei kleine dieren. Zelfs in hun schijnbare winterse stilte zorgen bomen voor leven. Of dat ook geldt voor mollen, valt te bezien. Want molshopen – teken van ondergronds leven – trof ik ook in de zomer en herfst van 2024, steeds op het brede pad achter de Calvarieberg. Het zijn er nu – na de eerste wintermaand van 2025 – wel veel meer. Ik tel er nu negen, vrij dicht bij elkaar. Het geeft een wat vreemd gevoel, dat het graf van mijn ouders en mijn echtgenote Ans enkele meters verwijderd is van de plaats waar de mollen hun gangen graven. Ik moet toch eens aan hovenier Erwin vragen, of de mollen vaste bewoners zijn, of wel eens gedacht is aan de inschakeling van een mollenvanger. 

Pad achter de Calvarieberg, met een reeks verse molshopen

Terug naar de bomen, die niet allemaal een lang leven is beschoren. Naast het brede pad, dat vanaf de bovenzijde van de trappen naar de Calvarieberg loopt, ligt een deel van een vierstammige boom lang uitgestrekt (zie foto boven). Een deel van de takken is al  afgezaagd. Maar de lange stam ligt over een zijpad en enkele graven. Het is een wat vreemd gezicht, ook omdat niet duidelijk is waarom een deel van de complexe boom het leven heeft gelaten. Is het de storm of was de boom ziek, of is het de combinatie van storm en ziekte? Hovenier Erwin weet waarschijnlijk wel het antwoord op deze vragen. Echte bovenkenners zien wellicht aan de onderkant van de omgewaaide (of gevallen) boom, of de boom inderdaad ziek was.

Omgewaaide boom ligt over enkele , gelukkig onbeschadigde graven (alle foto’s: Ad Lansink

Terug en tegelijk vooruitzien

Enkele woorden en beelden bij de wisseling van een bewogen naar een toch verwachtingsvol jaar

Qlocktwo Desert met excuses voor het wat schuine beeld (Foto: Ad Lansink)

Wanneer op 31 december 2024 ’s avonds de klok met de letterplaat twaalf uur aanwijst en het al dan niet verboden vuurwerk losbarst, is een bewogen jaar voorbij. Maar dat jaar raakt voor mij niet in de vergetelheid, omdat ik in januari en februari mijn lieve echtgenote Ans geleidelijk moest loslaten. Ans had in 2022 en 2023 met veel doorzettingsvermogen de zorgzame revalidatie in Waelwick goed doorstaan. Maar na de operatie van een gebroken heup – gevolg van weer een val thuis – leidde slechte wondgenezing tot het afsterven van een voet. Verder herstel was uitgesloten, omdat Ans al een lange reeks van jaren kampte met diabetes. Revalidatie maakte plaats voor waardige hospicezorg in haar vertrouwde Waelwick, waar zij zich omringd wist door deskundige en liefdevolle medewerkers. Ans sliep in mijn bijzijn op 19 februari 2024 vredig in. Het overlijden, de uitvaart en de begrafenis markeren nu voor altijd het jaar, waarin ik zonder Ans verder moet gaan, als een van ontelbaar velen deel uitmakend van ‘Gods volk onderweg’, zo lang mij dat tenminste gegeven is.

De laatste foto samen: Ans met heldere blik en Ad Lansink in Waelwick (Ewijk) 17 januari 2024

Het jaar 2024 is niet alleen in persoonlijke zin een bewogen jaar. De tegenstellingen in de eigen samenleving maar ook in de wereld nemen hand over hand toe. Autocraten, ook wanneer zij nog aan het begin staan van hun dubieuze loopbaan, nemen of krijgen het voordeel van de twijfel van een deel van de bevolking. Regionale conflicten groeien uit tot halve of hele oorlogen. Pogingen om aan strijdende partijen een heldere vredesboodschap over te brengen lukken niet of nauwelijks, temeer waar de betekenis van de Verenigde Naties lijkt te zijn uitgehold. De parlementaire democratie heeft het moeilijk, nu op meer plaatsen de roep om een sterke man of vrouw luider klinkt dan de oproep tot verbondenheid. Het individualisme is sterker geworden, ook door de mogelijkheden van sociale media, terwijl de gebruikelijke kanalen – kranten, weekbladen, radio- en televisiekanalen – de last van de kijkcijfers voelen. Toch blijf ik vasthouden aan de universele boodschap van geloof, hoop en liefde: een sterke drijfveer, juist in bewogen tijden.

Wat daarbij helpt, is niet alleen een optimistische grondhouding, maar ook de dankbaarheid voor wat geweest is. Ik doel daarbij vooral op de troost, steun en belangstelling, die ik van velen heb mogen ondervinden bij de ziekte en het overlijden van Ans. We waren op 19 februari 2024 maar liefst ruim 63 jaar getrouwd, en hadden steeds lief en leed gedeeld. Het leed was en blijft de kinderloosheid en ook de ziekte, het lief was al wat we samen hebben meegemaakt in een boeiend en afwisselend leven. Nu ik de mijlpaal van 90 jaar ‘in de breedte leven’ voorbij ben, lijkt de tijd steeds vlugger te gaan. De zes jaren – kort na de Tweede Wereldoorlog – op het KGL in Arnhem verliepen aanmerkelijk trager, zo lijkt het tenminste, dan de zes jaren sinds ik in Kuala Mumpur de mooie ISWA Publication Award 2018 in ontvangst mocht nemen. Een nieuw jaar begint altijd vol verwachting van wat weer komen gaat, ook al staat weinig of niets op voorhand vast. 

Vredesduif torent uit boven Winterjasmijn (Foto: Ad Lansink)

Hoe het ook zij of wordt: ik reken opnieuw op de vriendschap en verbondenheid met al degenen, die tot op de dag van vandaag vorm en inhoud hebben gegeven aan mijn leven, dichtbij en veraf, in Nijmegen en daarbuiten. Ik schreef eerder: plaatsen verschillen, tijden veranderen, mensen ook. Maar vriendschap en verbondenheid blijven, over de grenzen van tijd en plaats heen’. Die woorden gelden ook voor 2025, temeer waar meer dan vroeger de tijd lijkt voort te snellen. Die ongedachte snelheid heeft ongetwijfeld te maken met de leeftijd, die de statische grens al ruim is gepasseerd. Ik wens familieleden, buren, vrienden en kennissen alle goeds voor 2025: veel wijsheid, weinig onbezonnenheid, veel kracht, weinig zwakte: den dat alles met Gods zegen, want katholiek, dat blijf ik.

Kerststallen: zicht op vredesboodschap

Elk jaar opnieuw herinneren talloze kerststallen – groot en klein, dichtbij en veraf – met de geboorte van Gods zoon de wereldomvattende oproep tot vrede

Kerstgroep van Holzschnitzereien Hoolmann-Marliani (Kevelaer), aangevuld met santons uit de Provence, die Gods volk verbeelden: op weg van de Municipal Clock Tower (Lemax – 2010) naar de houten stal van Betlehem (Foto: Ad Lansink)

Een kleine kerststal onder een echte kerstboom – vooral in katholieke gezinnen een onmiskenbare traditie – was ook voor ons, Ad en Ans Lansink, een vanzelfsprekend iets. We begonnen met een eenvoudige kerstgroep van gekleurde gipsen beeldjes. Toen we in de jaren zeventig de omgeving Van Nijmegen beter leerden kennen, en soms ook de Duitse grens overstaken, ontdekten we vrij snel de bedevaartsplaatsen Kranenburg, vlak bij Nijmegen, en Kevelaer, op wat grotere afstand. De stad met de befaamde ‘Kapellenplatz, staat bekend om haar vele bedevaarten in de loop van het kerkelijk jaar. De betrekkelijk kleine stad trekt dan veel pelgrims, die in allerlei zaken z.g. devotionalia aanschaffen: kaarsen, kruisbeelden, rozenkransen. In de weken voor Kerstmis komen veel mensen – een op de vijf uit Nederland – naar Kevelaer om de honderden kerststallen met hun karakteristieke figuren te bewonderen

Houten kerstgroep uit Zimbabwe (Foto: Ad Lansink)

Anders dan in Nederland treffen de kijkers en kopers een bonte, uitgebreide verzameling van ‘Weinachtskrippenen’ en ‘Krippenfiguren’ in allerhande afmetingen en gemaakt van diverse materialen: aardewerk, hout, kunststof. Het lag voor de hand, dat Ans en ik op zeker ogenblik vielen voor een kerstgroep van handgeschilderd houtsnijwerk uit de werkplaats van Holzschnitzereien Hoolmann-Marliani. Hoewel de figuren slechts 15 cm hoog waren, bedroeg de gemiddelde prijs toch om en nabij 100 DM. Daarom kozen we voor een geleidelijke uitbreiding van de kerstgroep. Uiteraard begonnen we met Maria, Joseph en het Kerstkind in de Kribbe, om in latere jaren de groep aan te vullen met de bekende figuren: herder, schapen, os, ezel, zelfs een kameel, een vrouw met kruik, en natuurlijk de drie wijzen uit het oosten. Elk jaar kochten we een figuur, soms vonden we ruimte voor twee beelden. Al met al zijn we ruim tien jaar achtereen tijdens de Advent naar Kevelaer gegaan om de kerstgroep te completeren. De beelden van Hoolmann-Marliana boeien elk jaar opnieuw, waarschijnlijk door de wijze waarop de houtsnijder zijn ‘Krippenfiguren’ een eigen karakter heeft meegegeven.

Bronzen kerstgroep uit Benin (Foto: Ad Lansink)

Overigens hadden wij ook oog voor de grotere kerstgroepen, die in de kerken van Nijmegen en omgeving tijdens de Kerstdagen te vinden zijn. In de wijk Hees wordt elk jaar een Kribjesroute uitgezet, en in alle kerken – voor zo ver niet aan de eredienst onttrokken, want dat gebeurt helaas ook – is tenminste een kerstgroep opgesteld. De Petrus Canisiuskerk aan de Molenstraat spant de kroon met drie kerststallen, waaronder de kerstgroep van kunstenaar Wim van Woerkom.  Een bezoek aan de kerststallen-expositie In het Bijbels Openlucht Museum op de Heilig Landstichting stond elk jaar op onze kerstagenda, ook omdat Ans geruime deel uitmaakte van het museumbestuur. Het Bijbels Openluchtmuseum heet tegenwoordig Museumpark Orientalis. De kerststallen-expositie, gebaseerd op de befaamde verzameling van Elisabeth Houtzager, is nu onderdeel van het lichtfestival ‘Feest van Licht’, dat in de kersttijd – nu tot 6 januari 2025 – talloze bezoekers in de ban brengt van het licht, en tegelijkertijd de betekenis van de blijde boodschap doet voelen.

Elisabeth Houtzager was van 1951 tot 1972 was directeur van het Centraal Museum te Utrecht, maar daarvoor enkele jaren docente, ook van Ans in de tijd, dat zij haar gymnasiumopleiding volgde aan het R.K. Lyceum in Hilversum. Onze belangstelling voor Houtzager’s kerststallen-verzameling had dus een persoonlijke achtergrond. Die verzameling verklaart achteraf de wens om naast de kerstgroep uit Kevelaer ook enkele groepen uit andere streken een plaats te geven in ons huis. In het nu jammer genoeg (hopelijk tijdelijk) gesloten Afrika Museum – ook gelegen in Berg een Dal – vonden wij eerst een kerstgroep uit Zimbabwe, met vaardige hand gesneden uit inheems hard hout. Later troffen wij in het Afrika Museum een bronzen kerstgroep uit Benin, klein van stuk maar met onmiskenbare zeggingskracht. In een derde wereld-winkel kocht ik een eendelige Keniaanse kerstgroep: Maria en Joseph met hun pasgeboren zoon in een grot met enkele dieren. De keramisch sculptuur toont het goddelijk gezin in alle eenvoud.De kerstgroepen uit Afrika leren, dat de geboorte van het Christuskind een universele boodschap uitdraagt.

Duitse houten kerststal (3,5 x 4,5 cm)

Eenvoud: dat woord geldt ook voor een heel andere, kleine Mexicaanse kerstgroep: Joseph en Maria met hun wat groot uitgevallen kerstkind in een boot, terwijl een schaap en een ezel de wacht houden. De kleinste kerstgroep uit onze miniverzameling betreft een simpele houten miniatuur, waarschijnlijk uit Oberammmergau: een minuscule kerststal met op het dak een engel, die de tot de herders zegt: “Wees niet bang, want zie, ik verkondig u goed nieuws, dat grote vreugde zal brengen aan heel het volk: Heden is u in de stad van David de Heiland geboren, die de Messias, de Heer, is. Dit zal voor u een teken zijn: u zult een Kind vinden, in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe. En plotseling was er bij de engel een menigte van de hemelse legermacht, die God loofde en zei: Ere zij God in de hoogste hemel, en vrede op aarde onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft”. Vrede op aarde: de universele boodschap, altijd en overal.

Verwondering over herfstkleuren

Veelkleurig afsterven van gebladerte: een gevolg van vernatting van de bodem of toch een signaal van klimaatverandering?

Acer in herfsttooi

Is het gewoon verbeelding of harde werkelijkheid: de uitbundige verkleuring van de bladen van loofbomen, struiken en planten in eigen tuin maar ook in de ‘parken’, die ik met enige regelmaat bezoek: de kloostertuin van het Albertinum, tegenover mijn eigen huis; verder het mooie Begraafpark van de Heilig Landstichting, waar ik wekelijks een ‘pelgrimage’ onderneem naar het graf van echtgenote Ans; en nog een eind verder van huis: het fraaie natuurreservaat De Bruuk, het unieke moeraslandschap tussen Breedeweg en Groesbeek, dat elk jaargetijde een ander gezicht toont.

Beuk in eigen tuin

De vraag of de herfst van 2024 meer en andere kleuren te zien gaf, kwam op bij de verwondering over het gebladerte van de puntvormige beukenboom in mijn voortuin. In voorgaande jaren werden de bladeren geleidelijk bruin. Van vergeling was toen vrijwel geen sprake, van bladuitval evenmin. De voor zijn doen slanke beuk verloor meestal pas zijn bladeren in het voorjaar, wanneer het nieuwe gebladerte zich aankondigde. Soms moest ik de oude bladeren een handje helpen bij het vallen. Nu lijkt alles anders: ik zie en snelle verkleuring naar geel en oranje, en veel sneller bladverlies. Alleen de eiken in de groenstrook van de HAN houden hun donkerbruine bladen langer vast, to ver na de val van de eikels naast mijn huis.

Opvallend is ook, dat de nog resterende bladeren tegelijkertijd verschillende kleuren laten zien, geel en oranje tussen het oorspronkelijke groen en het uiteindelijke bruin. Dat verschijnsel is vooral zichtbaar aan de onderkant van de beuk, vlak boven de grond. De bovenkant droogt waarschijnlijk minder snel uit. maar daarmee is het sneller kaal worden in het middengedeelte niet verklaarbaar.

Onderkant van beuk

Zijn die opvallende veranderingen een (dus tijdelijk) gevolg van de vernatting van de afgelopen maanden, of vormen zij een aanwijzing voor structurele en consistente klimaatveranderingen? Hoewel in mijn Haagse jaren het klimaatbeleid tot mijn portefeuille hoorde, heb ik weinig inzicht in de verschijningsvormen van de klimaatverandering. Maar de trend geeft wel te denken. Ik wijs op een recente grafiek van het KNMI, waarin de oplopende gemiddelde temperaturen – zij het met schommelingen – onmiskenbaar in kaart zijn gebracht. 

Groen, geel en bruin in de Bruuk

Hoe het ook zij: de verwondering over gemakkelijk waarneembare wijzigingen in de natuurlijke omgeving blijft een boeiende aangelegenheid. De tijd moet leren, of fotoreeksen over meerdere jaren informatie geven over het tijdelijke of structurele karakter en de ecologische achtergrond van de veranderde herfstkleuren. Trouwens: ook de vernatting is een gevolg van de wijzigingen in het klimaat. Vooralsnog blijft het genieten voor wandelaars die de tijd nemen om de bossen en boomrijke landschappen te doorkruisen. De omgeving van Nijmegen geeft daartoe volop ruimte, zoals onlangs bleek uit reacties van de deelnemers aan de Zevenheuvelenloop. Ook zij genoten van de herfstkleuren lans het parcours.

De zoektocht naar paddenstoelen biedt daarbij ook een even leuke als wetenswaardige afleiding. De overvloedige regenval zou, zo leerden berichten in de media, veel paddenstoelen moeten opleveren. Dat was wel het geval in mijn eigen tuin, maar niet in De Bruuk en ook niet op het Begraafpark van de Heilig Landstichting. Ook de kleurenrijkdom viel tegen. Geel, bruin en wit: dat was het wel. Rode vliegenzwammen heb ik nergens getroffen en paarse schijnridderzwammen evenmin. Gelukkig kon hovenier Edwin van het Begraafpark Heilig Landstichting met gepaste trots via zijn smartphone laten zien, dat hij op het kerkhof toch Vliegenzwammen had waargenomen. ,

Begraafpark Heilig Landstichting – trappen naar het kerkhof

Niet alle jaargetijden zijn mij even lief. De lente staat al geruime tijd op de eerste plaats, gevolgd door de zomer. De herfst wint van de winter door de kleurenrijkdom, hoe kortstondig ook. Weliswaar worden de dagen alsmaar korter. Desondanks valt er veel te genieten, vooral wanneer de zon ook nog even wil meewerken. Het veelkleurig gebladerte fleurt het veelal sombere jaargetijde voldoende op om geduldig te wachten op de tijd die komen gaat. Trouwens, zelfs mist kan een extra dimensie toevoegent aan de herfst. Dat leren de foto’s, die ik maakte tijdens een ochtendwandeling naar de Calvarieberg op het Begraafpark van de Heilig Landstichting. Hoewel de tijd daar in meer opzichten stil lijkt te staan, zullen ook daar bij het begin van de winter de dagen weer langer en lichter worden.

Hefst bij de Calvarieberg op de Heilig Landstichting (Foto’s: Ad Lansink)

Rondje Albertinum

Oude luchtfoto’s van het Albertum leren, dat de Willem Schiffstraat samenvalt met het zandpad langs de noordzijde het vroegere kloostercomplex van de Dominicanen. Dat pad – ook wel Verlengde Witseburgselaan en later zelfs Unionpaadje genoemd – ligt op het oude tracé van de spoorlijn naar Kleef.

Het Albertinum, voor of kort na de oplevering. De paden van de kloostertuin zijn klaar, de aanplant nog niet. Op de voorgrond de Heyendaelseweg, met de aftakking naar de Driehuizerweg. Aan de bovenzijde staan enkele huizen langs de Groesbeekseweg. Aan de voorzijde loopt een zandpad, vanaf de Union-sportvelden naar het zuiden. (Foto: Regionaal Archief, GN317 – met dank aan Arien van den Berg))

De Willem Schiffstraat in de Nijmeegse wijk Groenewoud is ruim een halve eeuw geleden ontstaan, toen tussen de Groesbeekseweg, de Heyendaelseweg en de spoorlijn naar Venlo (en destijds Kleef) een nieuw woongebied werd gerealiseerd. Het Albertinum – toen nog een omvangrijk kloostercomplex van de Dominicanen – was het enige markante gebouw in het in de jaren dertig nog tamelijk lege gebied. De onverwachte digitale toezending van een oude luchtopname van het toen gloednieuwe Albertinum bracht mij op het spoor van wat toen kennelijk het ‘Unionpaadje’ werd genoemd: het zandpad langs de omheining van de kloostertuin, dat later de Willem Schiffstraat zou worden. Dit Rondje Albertinum in woord en beeld verbindt het verleden van het ‘Rijke Roomse Leven’ met het heden van wonen en werken in een voormalig klooster.

Actuele kaart, ontleend aan Maps.Me met de weergave van het volledige terrein van het (voormalige klooster-) complex Albertinum. De blauwe pijl markeert Willem Schiffstraaat 3. Links boven staat het complex van de HAN, Rechts boven is aan de Willem Schiffstraat de toegang tot de begraafplaats van de Dominicanen (Foto: Ad Lansink).

Wonen en werken: die vanzelfsprekende combinatie begon voor mij in 1959, met een baan aan de Katholieke Universiteit en de huur van een kamer op de van Slichtenhorststraat. Na het huwelijk met Ans van Dam woonden wij vijf jaar in een van de flats aan de Jan Willem Passtraat, langs de spoorlijn naar Venlo en met uitzicht op onze gezamenlijke werkgever: de Wis- en Natuurkunde-Faculteit van de Katholieke Universiteit. Na mijn promotie in 1964 verhuisden we naar Brakkestein in Nijmegen Zuid. Ik werd biochemicus op het Instituut voor Pathologische Anatomie (nu: Patholigie) van het Radboudumc, totdat ik in 1977 lid werd van de Tweede Kamer. Begin 1981 verhuisden we naar de Willem Schiffstraat, ook om thuis een klein kantoor te kunnen inrichten. Vanaf dat ogenblik werd de tuin van het Albertinum ons dagelijks uitzicht.

Het Albertinum omstreeks 1960: de kloostertuin is begroeid met een veel bomen, vooral langs de grenzen van het complex. Links boven zijn de noodwoningen zichtbaar, die na de Tweede Wereldoorlog zijn gebouwd om in de woningnood te voorzien. Aan de rechterkant van de foto verloopt van boven naar beneden het zandpad, dat in 1967 de Willem Schiffstraat zou worden. Het witte gebouw is de Sociale Werkplaats, die voor de bouw van woningen werd afgebroken. (Foto: KLM Aerocarto)

De kloostertuin en het zandpad langs het Albertinum hadden we, toen we op de Willem Passtraat woonden wel gezien, maar merkwaardig genoeg nooit gekozen voor een wandeling. Park Brakkestein was vrij toegankelijk en trok meer aandacht. Het Albertinum kenden we wel, omdat we bij onze bezoeken aan de Dominicuskerk langs de hoofdingang van het klooster kwamen. Ik herinner me trouwens ook een processie van wijdelingen, die vanuit het Albertinum naar de vlakbij gelegen Dominicuskerk liepen. Achteraf is het jammer, dat ik tussen 1959 en 1964 het terrein, waarop tussen 1967 en 1970 de huizen aan de Willem Schiffstraat tussen 1967 en 1970 zijn gebouwd, niet beter heb onderzocht. Het enige gebouw wat mij is bijgebleven – en dan nog niet eens van dichtbij – is de sociale werkplaats, die destijds aan het zandpad was gevestigd. Bij werkzaamheden in mijn tuin vind ik nog altijd puinresten die van die werkplaats afkomstig moeten zijn geweest.

De spoorlijn naar Venlo en Kleef haalt soms de krant, onder meer bij de opening van het Station Heyendaal, en onlangs nog toen een drastische vernieuwing van dat volop gebruikte station werd aangekondigd. De tot nu toe mislukte pogingen om de in 1990 opgeheven verbinding met Kleef nieuw leven in te blazen waren, ook door de tegengestelde opvattingen, ook nieuwswaardig. Bij een van die berichten werd gemeld, dat het station voor de trein naar Kleef, die in 1865 ging rijden, aanvankelijk in de buurt van de Vereeniging had gestaan. Het oorspronkelijke tracé is later samengevoegd met het trace van de spoorlijn naar Venlo. Dat het eerste deel van de spoorlijn naar Kleef tussen de Groesbeekseweg en de Heyendaelseweg liep, blijkt uit de topografische kaart van de gemeente Nijmegen uit 1966. Ik maak daaruit op, dat onder de Willem Schiffstraat en ook de Witsenburgselaan het fundament van de oude spoorlijn ligt. De digitale Stratenlijst van de gemeente Nijmegen, samengesteld en beheerd door Rob Essers bevestigt mijn vermoeden.

Albertinum: zijvleugel oostzijde (Foto: Ad Lansink)

Terug naar het Albertinum: na de verkoop van het Albertinum aan de Wibeco-groep kreeg het complex een gemengde functie: wonen, voornamelijk studentenhuisvesting; werken via enkele kleine bedrijven en onderwijs: de kapel in omgevormd tot collegezalen voor de HAN en elders in het gebouw is een instelling voor kinderopvang gevestigd. De voormalige kloostertuin is niet toegankelijk voor ‘onbevoegden’, maar die bepaling wordt hiet gehandhaafd. Anders gezegd: bewoners van het nabij gelegen zorgcomplex en buurtgenoten ervaren bij hun wandeling in de tuin veelal de rust van een echte kloostertuin. De vele fietsen bij de zij-ingangen van het oude klooster maken duidelijk, dat de talrijke ruimten van het Albertinum goed worden benut. Het hele complex, dus het voormalige klooster en de kloostertuin zijn rijksmonument, en hebben dus in tegenstelling tot het ‘Rijke Roomse Leven’ eeuwigheidswaarde

Albertinum: middendeel aan de noordzijde; op de voorgrond: Altaartafel? (Foto: Ad Lansink)