‘Al dat modieuze geleuter over een vetorecht van de senaat moet nu eens ophouden’, aldus oud-senator Erik Jurgens, die met deze bedenkelijke uitsmijter ten onrechte Trouw-columnist Hans Goslinga kapittelt over zijn column in de Verdieping van 16 maart 2013. De alom gewaardeerde columnist had volgens de oud-senator niet mogen schrijven dat de Tweede en de Eerste Kamer over het vetorecht beschikken. Het gebruik van de term ‘vetorecht’ is discutabel. Maar niet ontkend kan worden, dat de Eerste Kamer volgens de Grondwet het onmiskenbare recht heeft om wetsvoorstellen te verwerpen of te vertragen. Daar doet het staatsrechtelijk gewoonterecht, waar Jurgens zich op beroept niets aan af. Dat onder de kabinetten Rutte I en II de positie van de Eerste Kamer in politieke zin zwaarder is gaan wegen, verklaart de toegenomen belangstelling voor de werkwijze en stellingname van de senaat als geheel en van elk van de senatoren afzonderlijk. Zij zijn niet rechtsreeks gekozen maar beschikken in afgeleide zin wel degelijk over een legitiem mandaat. De Eerste Kamer heeft soms ook gebruik gemaakt van het echte of vermeende vetorecht. Denk aan de nacht van Wiegel toen het het correctief referendum door de senaat werd verworpen. De gekozen burgemeester werd in 2005 door de Eerste Kamer tegengehouden, toen door toedoen van de PvdA. Ik herinner mij nog scherper – als CDA-woordvoerder zat ik niet voor niks op de publieke tribune van wat wij destijds ‘de overzijde’ noemden – de forse kritiek op de eerste fase van het Plan Simons. De Tweede Kamer had de basisverzekering voor ziektekosten in grote meerderheid – waaronder het CDA – aanvaard. Toch wilden de CDA-senatoren onder aanvoering van Ad Kaland het door staatssecretaris Simons vurig verdedigde wetsvoorstel niet voetstoots aanvaarden. De Eerste Kamer sprak via de motie-Kaland uit, dat invoering van het ‘plan-Simons’ gefaseerd moest plaatsvinden. Ontwerp-AMvB’s moesten bovendien ter goedkeuring worden voorgelegd aan het parlement. Van een verwerping was geen sprake, wel van een verkapt recht van amendement, omdat stemming over het wetsvoorstel uitbleef. Vormfouten waren niet in het geding, wel een politieke afweging, zoals ik die bewuste avond op de publieke tribune en later ook in eigen kring moest ervaren. Dat Ad Kaland zijn politieke vrienden in de Tweede Kamer eerder voor stemvee had uitgemaakt vond ik minder erg dan het uitstel van de besluitvorming over de basisverzekering. Aan dat wetsvoorstel was een lange fase van voorbereiding en overleg vooraf gegaan, te beginnen met de publicatie van het Plan Dekker. Hans Simons bouwde op dat plan voort, met instemming van de Tweede Kamer. Overigens werd het wetsvoorstel onder Paars I door minister Borst ingetrokken. De Eerste Kamer hoort de wezenlijke regel van politieke terughoudendheid niet te schenden, aldus het ongeschreven (maar niet absolute) gewoonterecht. ‘Ik zie een verstandige senaat dit niet doen’, aldus Jurgens. Welnu: verstandig of niet: het gebeurt wel, niet alleen omdat verstand en politiek soms op gespannen voet met elkaar staan, maar ook omdat de omstandigheden – hoe acceptabel of betreurenswaardig ook – de senaat kunnen dwingen tot een eigen afweging. De uitzondering bevestigt in dat geval de regel van het staatsrechtelijk gewoonterecht.