Wie kent ze niet: de vrienden van het museum, welk of waar dan ook. Vul de namen van de musea maar in. Vrijwel ieder Nederlands museum kent een club van vrienden, al dan niet verenigd in een rechtspersoon met gangmakers, actieve en afstandelijke leden, tot loutere donateurs toe. De besturen en directies van musea kennen de betekenis en waarde van hun vrienden. De club van vrienden levert meestal enthousiaste vrijwilligers zonder wie geen enkel museum kan draaien. De vrienden beheren vaak ook een spaarpot, waaruit het museum een of meer aankopen kan doen wanneer de eigen middelen ontoereikend zijn. De tegenprestaties zijn bekend: een toegangspas plus korting op aankopen in de museumwinkel, een instituut dat voor het museum al even onmisbaar is als de vele vrijwilligers. De belangstelling voor kunst, geschiedenis en natuur en de grote variatie van musea in het Rijk van Nijmegen leidde vanzelf tot een (im)materiele vriendschap met het Valkhofmuseum en Orientalis, het vroegere Bijbels Openluchtmuseum, dat anno 2014 (en hopelijk ook daarna) goed aan de weg timmert. Ook het fraaie Afrikamuseum, het educatieve Natuurmuseum Nijmegen en het toonaangevende Bevrijdingsmuseum mochten op een meer dan vriendschappelijke belangstelling rekenen.
Vrienden voor het leven: die gevleugelde woorden gelden ook voor de band met musea, ware het niet dat die vriendschap op de proef wordt gesteld, wanneer vrienden niet of te laat geinformeerd worden over ingrijpende veranderingen. Het betrekken van museumvrienden bij forse koerswijzigingen is waarschijnlijk te veel gevraagd. Zou het Afrikamuseum de fusie met het Rijksmuseum Volkenkunde en het Tropenmuseum in het Nationaal Museum voor Wereldculturen aan de eigen vrienden hebben voorgelegd, dan zou instemming met deze door de rijksoverheid min of meer afgedwongen krachtenbundeling niet op voorhand hebben vastgestaan. De vorming van De Bastei na een fusie van het Natuurmuseum Nijmegen en de Stratemakerstoren zou wellicht minder bezwaren hebben opgeroepen. Maar de claim van de directeur van het Bevrijdingsmuseum te Groesbeek om na het afblazen van het (Nijmeegse) Vrijheidsmuseum het gezegde ‘de een zijn dood is de ander zijn brood’ inhoud te geven, zal voor sommige vrienden een teken aan de wand zijn. Een ander, nog bedenkelijker teken aan de wand, vormen de zorgen, die de vrienden van het Valkhofmuseum onlangs kenbaar hebben gemaakt. De vermindering van de gemeentelijke subsidie noopt tot een zodanige ingreep in de formatie van de staf, dat voor de toekomst van het museum moet worden gevreesd, aldus de voorzitter Hoppenbrouwer van de Valkhof-vrienden. Sommige leden van haar doorgaans betrokken vereniging denken zelfs na over de opzegging van het lidmaatschap. Dat laatste lijkt mij niet de hoogste wijsheid. Eendracht maakt immers macht, juist onder moeilijke omstandigheden. Maar het signaal is wel duidelijk. Wanneer museumvrienden onmisbaar zijn, en hun betrokkenheid serieus wordt genomen, dan zijn transparantie en communicatie essentieel. Directe zeggenschap is uiteraard onmogelijk, en ook onnodig, in tegenstelling tot positieve interactie, ook als het gaat om de formulering van een beleidsvisie. Dat hoeft niet uitsluitend aan een interim-manager te worden overgelaten. Jan van Laarhoven kennend, zal zijn oor overal te luisteren leggen, hopelijk ook bij de trouwe vrienden van Museum Het Valkhof.